‘Jeugdzorg te veel verkokerd’
‘Jeugdzorg te veel verkokerd’
Den Haag, 4 feb. Veel problemen in de jeugdzorg vloeien voort uit de gescheiden geldstromen en de verkokering van de sector.
Tot die conclusie komt het onderzoeksbureau van de Tweede Kamer, BOR, na een studie van 22 rapporten van de afgelopen drie jaar over de haperende hulpverlening.
Dat staat in een nog vertrouwelijke BOR-notitie die alleen onder de leden van de parlementaire werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg is verspreid. Deze werkgroep van acht Kamerleden zoekt momenteel uit hoe de hardnekkig problemen in de jeugdzorg (van de wachtlijsten tot de langs elkaar heen werkende hulpverleners) opgelost moeten worden.
Het was de bedoeling dat de bureaus jeugdzorg in 2005 het enige loket zouden worden voor kinderen met problemen. Die bureaus zouden kinderen hulp bieden of doorverwijzen naar gespecialiseerde hulp. Maar zelf verlenen de bureaus jeugdzorg helemaal geen hulp meer en bovendien hebben de jeugdpsychiatrie (ggz) en de jeugd-lvg voor kinderen met een laag IQ, elk hun eigen werkterrein afgeschermd. Deze deelsectoren worden uit verschillende potten gefinancierd, hebben hun eigen toegangsloketten, hun eigen jargon en hun eigen manier van werken. Daardoor sluit de hulpverlening niet op elkaar aan.
Minister Rouvoet (Jeugd en Gezin, ChristenUnie) baseert zich ook op de 22 rapporten bij de ontwikkeling van zíjn toekomstvisie op de jeugdzorg. Die komt dit voorjaar naar buiten.
Rouvoet verzette zich lange tijd tegen een parlementair onderzoek naar de jeugdzorg. Dat zou zijn gezag ondermijnen en zijn werk vertragen. Maar de Tweede Kamer drukte eind vorig jaar toch iets vergelijkbaars door: de instelling van een parlementaire werkgroep die onderzoekt hoe de hulpverlening anders moet.
De werkgroep heeft vier maanden de tijd en legt het werk van de minister niet stil. Op de twaalf kernvragen die de werkgroep opstelde, moeten naast het BOR, ook deskundigen antwoord geven tijdens hoorzittingen en werkbezoeken. De kernvragen raken alle knelpunten, van samenwerking en verantwoordingsdruk tot overheidssturing en de indicatiestelling. In maart hoopt de werkgroep de minister te kunnen laten weten aan welke voorwaarde een betere organisatie van de sector zou moeten voldoen.
Het BOR concludeert op grond van de 22 rapporten dat over het al dan niet wijzigen van het stelsel de grootste meningsverschillen bestaan. De ene onderzoeker meent dat een stelselwijziging onontkoombaar is, de ander denkt dat noodzakelijke verbeteringen binnen het huidige stelsel te bereiken zijn. De „oplossingsrichtingen” waar consensus over bestaat, zijn volgens het BOR de vorming van één budget, meer nadruk op preventie, versterking van professionals en vermindering van de regeldruk. Voor dat laatste zou niet de overheid maar de zorginstellingen zelf aan zet zijn. Niet op alle vragen was volgens het BOR een antwoord te vinden. Geen van de rapporten onthult „hoeveel geld terecht komt in het primaire proces”. Ondanks de vele studies weet niemand dus nog welke bedrag van het totale overheidbudget naar de daadwerkelijke hulpverlening gaat en hoeveel er op gaat aan ondersteuning en bureaucratie.
https://vorige.nrc.nl/binnenland/article2476105.ece/jeugdzorg_te_veel_verkokerd